Saarlooswolfhond
Korte Historie
Rond 1925 begon de heer Leendert Saarloos met het kruisen van een hond en een wolf. Hij gebruikte hiervoor de Duitse Herder reu Gerard van Fransum en de uit Diergaarde Blijdorp afkomstige wolvin Fleur. De heer Saarloos had zich als doel gesteld een hond te creëren die sterkere nakomelingen kreeg, zonder degeneratie-problemen en bovendien een hond die dichter bij de natuur zou staan dan de gedomesticeerde huishond. De nakomelingen van de volgende decennia resulteerden in een nieuw ras dat bekend werd onder de naam Europese wolfhond. In 1962 gebruikte de heer Saarloos opnieuw een wolvin, Fleur 2 genaamd, binnen het ras om nieuw wolvenbloed in te brengen.
In 1969 overleed de heer Saarloos en de toen 17 jarige dochter Marijke zette samen met haar moeder zijn werk voort. Op 5 juli 1975 werd het ras officieel erkend door de Raad van Beheer, de organisatie die alle rasstandaarden beheerd en inschrijvingen van stambomen registreert en uitgeeft, en werd de naam veranderd van Europese wolfhond naar Saarlooswolfhond.
​
Rasbeschrijving Saarlooswolfhond,
Is de Saarlooswolfhond goed begeleid als pup,zal hij uitgroeien tot een vriendelijke en stabiele wolfhond.
Een goed opgevoede Saarlooswolfhond kan zich enigszins terughoudend gedragen, maar is niet angstig of nerveus. Tegelijkertijd zal hij of zij, zeker voor zijn baas of bazinnetje, een aanhankelijke hond zijn.
De individuele gedrags en ook uiterlijke kenmerken van de Saarlooswolfhond kunnen nogal uiteenlopen.
Mits goed gesocialiseerd is de Saarlooswolfhond sterk gericht op het gezin.
Over het algemeen blaffen wolfhonden nauwelijks en ze zullen hooguit in een alarmerende situatie een onderdrukte ‘woef’ laten horen, een kenmerkend voorbeeld van een wolf.
In tegenstelling tot andere hondenrassen waarbij teven 2 x per jaar loops worden, zijn de meeste Saarlooswolfhond teven 1x per jaar loops . De loopsheid bij de Saarlooswolfhond kan soms ook vrij lang duren.
​
Standaard:
Hoofd:
Moet harmoniëren met de rest van het lichaam en een wolfachtige indruk geven.
De schedel is breed en vlak met een lichte welving tussen de oren, achterhoofdsknobbel mag niet opvallen. Een lichte stop en een rechte neusbrug.
Vacht:
Een stokharige bovenvacht met een zeer dichte, wollige ondervacht met rond de hals een duidelijke kraag.
Kleuren:
Wolfsgrauw (licht tot donker geschakeerd zwart-wildkleurig) bosbruin (licht tot donkergeschakeerd bruin -wildkleurig) en licht creme-tot wit is zeer zeldzaam.
Ogen:
Middelgroot,amandelvormig, schuingeplaatst. Bij voorkeur geel van kleur.
Mond en gebit:
De lippen zijn goed gesloten en hangen niet over. Het gebit is wit, krachtig ontwikkeld en scharend.
Lichaam:
Lange, schuingeplaatste, goed aanliggende schouders. De lengte van het lichaam is iets meer dan de schouderhoogte. Rechte sterke rug met krachtig gespierde lendenen. De borstkas is niet dieper dan de ellebogen.
Schofthoogte:
Reuen 65–75 cm.
Teven 60–70 cm.
Lichte afwijkingen naar boven zijn toegestaan.
Oren:
Staande, middel grote, enigszins schuin geplaatste oren, vlezig en aan de binnenzijde behaard. De ooraanzet licht op oog- hoogte.
Staart:
De welig behaarde staart is vrij laag en breed aangezet. wordt in rust lichtsabelvormig tot recht gedragen.
Voeten:
Goed gesloten en enigszins ovaal met licht gebogen tenen en stevige, veerkrachtige kussens.
Neus:
Breed en stevig en afhankelijk van de vachtkleur zwart of leverkleurig. De afstand van de neuspunt tot de stop is vrijwel gelijk aan die van de stop tot de achterhoofds- knobbel.
Gangwerk:
Lichtvoetige, stevige en veerkrachtige draver, die in zijn gangen sterk aan een wolf doet denken.
Benen:
Voorhand goed gehoekt met rechte benen, Een geringe buitenwaartse stand van de voorvoeten is toegestaan.
Achterhand normaal gehoekt en krachtig gespierd. Een lichte koehakkigheid is toegestaan.
​
​
​
​